
Jurisprudentie
AQ1518
Datum uitspraak2004-07-06
Datum gepubliceerd2004-07-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 03/2658
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-07-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 03/2658
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verweerder deelt eiseres mee dat zij bij aanvang van de WAO-verzekering gedeeltelijk arbeidsongeschikt was en dat de WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% wordt verleend tot het tijdstip waarop de situatie van eiseres weer vergelijkbaar is met haar situatie bij aanvang van de verzekering. Deze mededeling verschaft slechts informatie die pas bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op een concrete datum in de toekomst van belang is. Dus niet gericht op enig rechtsgevolg en dus geen besluit in de zin van de Awb. Beroep niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 03/2658
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[X], eiseres,
wonende te [A], vertegenwoordigd door mr. A.T. Bosch,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 10 oktober 2003, uitgereikt door het UWV te Zeist.
2. Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2001 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Bij besluit van 26 juni 2002 heeft verweerder het tegen het besluit van 21 november 2001 ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het laatstgenoemde besluit gehandhaafd.
Bij uitspraak van 28 augustus 2003, nr. 02/1521, heeft deze rechtbank het tegen het besluit van 26 juni 2002 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Bij besluit van 10 oktober 2003 heeft verweerder een nieuw besluit genomen waarin het ingediende bezwaar gegrond is verklaard en eiseres is meegedeeld dat zij met ingang van 19 april 2001 alsnog voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 25 mei 2004. Eiseres is aldaar verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot, [Y], en mr. A.T. Bosch, werkzaam bij Stichting Rechtsbijstand te Tilburg. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door B.M. Kleijs.
3. Overwegingen
In het bestreden besluit heeft verweerder eiseres meegedeeld ervan uit te gaan dat zij bij aanvang van de WAO-verzekering gedeeltelijk arbeidsongeschikt was, hetgeen inhoudt dat er een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% wordt verleend tot het tijdstip waarop de situatie van eiseres weer vergelijkbaar is met haar situatie bij aanvang van de verzekering. Het beroep van eiseres richt zich uitsluitend tegen verweerders uitgangspunt dat eiseres bij aanvang van de WAO-verzekering reeds gedeeltelijk arbeidsongeschikt was.
De rechtbank overweegt hierover dat uit de vermelding van dit uitgangspunt door verweerder slechts blijkt, dat de uitkering van eiseres in de toekomst wordt herzien indien haar situatie weer vergelijkbaar is aan de situatie (van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid) bij aanvang van de WAO-verzekering. De vermelding van dit uitgangspunt bevat weliswaar het oordeel dat eiseres bij aanvang van de verzekering gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, hieruit valt echter niet te concluderen dat dit oordeel gevolgen heeft voor de toegekende WAO-uitkering per een concrete datum. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 november 2003, gepubliceerd in USZ 2004, 1. In die uitspraak is bepaald dat een passage in een besluit met betrekking tot de vaststelling van het maatmaninkomen over een bepaald tijdvak in de toekomst, niet meer inhoudt dan het verschaffen van informatie die niet is gericht op rechtsgevolg en derhalve geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank is de vermelding van het uitgangspunt dat eiseres bij aanvang van de WAO-verzekering gedeeltelijk arbeidsongeschikt was in het bestreden besluit eveneens aan te merken als informatie die pas bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op een concrete datum in de toekomst van belang is. Het vermelde uitgangspunt is derhalve niet gericht op enig rechtsgevolg en dus geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid van de Awb. De rechtbank voegt hieraan ten overvloede toe dat de aan de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op een bepaalde datum door verweerder ten grondslag gelegde uitgangspunten, dan volledig kunnen worden getoetst.
Gelet op het oordeel van de rechtbank en gegeven het feit dat verweerder in het bestreden besluit eiseres alsnog een WAO-uitkering heeft verleend op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, heeft eiseres bij de onderhavige beroepsprocedure geen belang.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres niet-ontvankelijk moet worden geacht in haar beroep.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. J.H.M. Delnooz-Engels, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.B.M. Vreeswijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2004.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 8 juli 2004